· 

Bevel terugverhuizing aan ouder die alleen met het ouderlijk gezag belast is?

In beginsel heeft de alleen met gezag hebbende ouder keuzevrijheid ten aanzien van de woonplaats van het kind. Zijn er grenzen aan de vrijheid om te verhuizen? Kan de niet met gezag belaste ouder een bevel tot terugverhuizing verzoeken? De Hoge Raad legt uit.

 

Waar gaat het in deze zaak om?

Ouders hebben een relatie gehad. Uit deze relatie is een dochter geboren. De vader heeft het kind voor haar geboorte (2018) erkend. De relatie werd verbroken.

 

In 2018 heeft de voorzieningenrechter in een kort geding de moeder veroordeeld om haar medewerking te verlenen aan een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en het kind van tweemaal twee uren per week. Het gerechtshof heeft in kort geding deze voorlopige omgangsregeling bekrachtigd. 

 

Tot medio maart 2019 werd deze voorlopige omgangsregeling uitgevoerd. In maart 2019 stokte de omgangsregeling plotseling. De man is erachter gekomen dat de moederde huur van haar woning per 1 april 2019 heeft opgezegd. Sinds half april 2019 staan de moeder en de dochter in de Basisregistratie Personen geregistreerd als 'geëmigreerd'. De vader weet niet waar de moeder en de dochter verblijven. 

 

Welke procedure heeft de vader opgestart?

Bij verzoekschrift van januari 2019 heeft de vader de rechtbank verzocht hem samen met de moeder met het ouderlijk gezag te belasten en een zorgregeling en informatieregeling vast te stellen. Nadat de vader bekend is geworden met de emigratie van moeder en kind, heeft de vader de rechtbank aanvullend verzocht te bepalen dat de moeder samen met de dochter dient terug te verhuizen naar Nederland en de moeder te verbieden de dochter buiten de Nederlandse landsgrenzen te brengen. Ook heeft de vader verzocht de hoofdverblijfplaats van het kind bij de vader te bepalen. 

 

Wat beslist de rechtbank?

De rechter heeft de vader mede belast met het ouderlijk gezag. De rechtbank heeft de moeder bevolen met het kind terug te verhuizen naar Nederland. Ook heeft de rechtbank een zorgregeling en een informatieregeling vastgelegd. De hoofdverblijfplaats van het kind werd niet gewijzigd. Het kind blijft bij de moeder wonen. De moeder is het niet eens met de rechtbank. Zij heeft hoger beroep bij het gerechtshof ingesteld.

 

Wat oordeelt het gerechtshof?

Het gerechtshof stelde de moeder gedeeltelijk in het gelijk. De moeder hoefde met het kind niet terug te verhuizen naar Nederland. Op het moment van emigratie had de moeder alleen het ouderlijk gezag. In beginsel mag zij de woonplaats van het kind zelf bepalen. Maar zij was wel verplicht om de ontwikkeling van de banden van het kind met de vader te bevorderen op grond van artikel 1:243 lid 3 BW. Op grond van artikel 1:377b BW had de moeder de plicht om de vader in te lichten over de emigratie en wat de gevolgen de emigratie heeft voor de omgangsregeling tussen de vader en het kind. Zonder vader hiervan op de hoogte te stellen is de moeder met de dochter uit Nederland vertrokken. Zij heeft geen enkele informatie verstrekt over (de verblijfplaats van) hun kind, waardoor er sinds maart 2019 geen enkel contact tussen de vader en het kind mogelijk is geweest. Daarmee heeft de moeder in strijd gehandeld met een door de rechter vastgelegde omgangsregeling, terwijl op het moment van vertrek al een verzoekschrift van de vader om gezamenlijk ouderlijk gezag aanhangig was. Maar het gerechtshof vond het niet nodig om de moeder te bevelen terug te verhuizen. Volgens het gerechtshof rust op grond van artikel 8 EVRM op de nationale autoriteiten - onder wie de rechter - de verplichting zich zoveel mogelijk in te spannen om 'het recht op family life' tussen ouders en hun kinderen mogelijk te maken. In dat kader kan de rechter bijvoorbeeld een onderzoek gelasten of een wettelijk dwangmiddel aanwenden om de omgangsregeling uit te voeren. Artikel 8 EVRM en artikel 1:243 lid 3 BW bieden volgens het gerechtshof geen grondslag om de moeder te bevelen met het kind terug te verhuizen naar Nederland. 

 

De Hoge Raad legt uit! 

De vader is hiervan in hoger beroep gekomen. De vader vraagt zich af waarom een bevel tot terugverhuizing niet behoort tot de dwangmiddelen die de rechter kan aanwenden om het recht op family life tussen de ouders en hun kinderen te waarborgen. En waarom is het gerechtshof voorbij gegaan aan het feit dat de vader sinds de uitspraak van de rechtbank wel gezamenlijk met de moeder belast is met het ouderlijk gezag? 

 

De Hoge Raad vindt dat het hoger beroep terecht is ingesteld. Uitgangspunt is dat een kind en een ouder recht hebben op omgang met elkaar. Dit recht wordt - ook voor de ouder die geen ouderlijk gezag heeft - niet alleen gewaarborgd door artikel 8 EVRM en artikel 1:377a lid 1 BW, maar ook door artikel 9 lid 3 IVRK en artikel 24 lid 3 Handvest van de grondrechten van de EU. Artikel 1:243 lid 3 BW bepaalt in dat verband dat het ouderlijk gezag ook bevat de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. Deze norm geldt voor ouders met gezamenlijk ouderlijk gezag, maar ook voor de ouder die alleen het ouderlijk gezag uitoefent. 

 

In geval van gezamenlijk ouderlijk gezag kan de rechter op grond van artikel 1:253a BW de ene ouder - bij wie het kind de hoofdverblijfplaats heeft - te verbieden op grote afstand van de andere ouder te gaan wonen, of wel te gelasten om terug te verhuizen of wel om te gaan wonen op een zodanige afstand van de andere ouder dat omgang tussen het kind en de andere ouder kan plaatsvinden. 

 

De Hoge Raad merkt op dat ook bij eenhoofdig gezag een grondslag bestaat om de keuzevrijheid ten aanzien van de woonplaats van het kind te beperken, als deze ouder niet voldoet aan de verplichting omgang tussen het kind en de andere ouder te bevorderen (artikel 1:243 lid 3 BW). Op grond van artikel 8 EVRM is de rechter in zo'n geval gehouden alle gepaste maatregelen te nemen om de ouder met het gezag ertoe te bewegen alsnog mee te werken aan omgang tussen het kind en de andere ouder. Een verbod aan de ouder met het gezag om te verhuizen of een bevel aan deze om terug te verhuizen kan een passende maatregel zijn. Hoewel de wet uitdrukkelijk voorziet om in zo'n gevallen het eenhoofdig gezag aan de ouder zonder het gezag toe te kennen (artikel 1:251a lid 1 BW en artikel 1:253c leden 1 en 3 BW), is een verbod om te verhuizen of een bevel om terug te verhuizen minder ingrijpend voor het kind. 

 

Conclusie:

Hoofdregel is dat u als ouder met eenhoofdig gezag met de kinderen mag bepalen waar u wilt wonen. Daarbij moet u wel de verplichtingen uit hoofde van artikel 1:243 lid 3 BW in acht nemen. Doet u dit niet, dan kan de rechter beslissen dat u niet met de kinderen mag verhuizen, dat u moet terug verhuizen of dat u moet gaan wonen op een zodanige afstand van de andere ouder dat omgang tussen de kinderen en de andere ouder mogelijk is. 

 

Meer weten over het gezamenlijk ouderlijk gezag, over een verhuizing in het binnenland of naar het buitenland en de juridische gevolgen hiervan? Neem gerust contact met ons op. Wij praten u graag bij over uw rechten en verplichtingen.  

 

Bron:

Hoge Raad 15 oktober 2021, ECLI:NL:PHR:2021:701 en ECLI:NL:HR:2021:1513

 

Foto:

Pixabay